Leer je sporters af te maken waar ze aan begonnen zijn

Iedere (jeugd-)trainer kent wel het type sporter dat de laatste paar herhalingen altijd overslaat of een bocht afsnijdt als er een bepaald parcours moet worden afgelegd. Dat zijn sporters die niet afmaken waar ze aan begonnen zijn.

Het niet-afmaken waar je aan begonnen bent kent vele verschijningsvormen, waarvan ik er in de eerste zin al twee gegeven heb. Generaliserend zou je kunnen zeggen dat die sporters het zelf geen probleem vinden als zij spreekwoordelijk half werk leveren. Er is overigens een grote kans dat zo’n sporter commentaar levert op het moment dat zij nadeel ondervinden van iemand anders die half werk levert. Ze verwachten dan blijkbaar van anderen wel het volledige werk. Voor jou als trainer zijn dat mooie momenten iemand even een spiegel voor te houden.

Als trainer is het zaak dat je dergelijke sporters vanaf het eerste moment niet teveel ruimte geeft en ook geen smoesjes accepteert. Als je niet uitkijkt kom je namelijk op een glijdende schaal terecht. Daarbij is de start wellicht vrij onschuldig (het afsnijden van een bocht), maar als je niet uitkijkt eindig je een paar maanden later met een sporter die hele oefeningen weigert uit te voeren. Met andere woorden, alle reden om wat dat betreft dus vanaf het begin geen enkele ruimte te laten voor twijfel. Om het anders uit te drukken: een gegeven opdracht is niet onderhandelbaar. Als je sporters inspraak wilt geven ten aanzien van de aangeboden oefenstof, doe je dat dus op voorhand.

Oefenvorm 1

Een ‘beruchte’ vorm waarin sporters de opdracht niet afmaken is bij het uitvoeren van loopvormen. Denk bijvoorbeeld aan oefenvormen met een speedfoot-ladder, waarbij de oefening uitgevoerd dient te worden tot de sporter aan het einde als vanzelf uit de ladder stapt. Wat je vaak ziet gebeuren is dat iemand die twee vakken voor het einde het juiste ritme kwijtraakt daarna uit de ladder stapt en terugloopt, of maar gewoon ‘iets’ doet in de laatste twee vakken. Iets vergelijkbaars kan uiteraard optreden wanneer je met (kleine) hordes werkt, waarbij ze vlak voor het einde per ongeluk een horde aantikken (waarna die omvalt). Voor jou als trainer de taak om daar goed op te letten en sporters die half werk leveren de oefening alsnog af laten maken, of zelfs helemaal opnieuw laten doen.

Oefenvorm 2

Ieder seizoen gebeurt het wel een keer. Twee sporters (of teams) spelen een kort wedstrijdje met aangepaste regels, ter afsluiting van de training. Het einde van het wedstrijdje komt in zicht en de scores van beide partijen liggen dermate ver uit elkaar dat er een spreekwoordelijk wonder moet gebeuren wil het team dat op achterstand staat er nog een gelijkspel uit kunnen slepen (laat staan winnen). Je ziet dan soms dat zo’n heel team (of enkele sporters uit dat team) minder inzet gaan vertonen, ze leveren dan dus nog maar half werk. Als je ze daarop aanspreekt zullen ze waarschijnlijk antwoorden dat ze toch al verloren hadden. Op zo’n moment is het goed om een ‘wonder’ uit je eigen sport paraat te hebben. Voetbaltrainers kunnen vertellen over de Champions League finale van 2005, tussen AC Milan en Liverpool. Liverpool stond bij rust met 3-0 achter, maar wist de wedstrijd na verlenging en penalty’s alsnog te winnen. Volleytrainers kunnen vertellen over de Olympische finale van 1996, waarbij zowel Nederland als Italië nog maar één punt verwijderd waren van de overwinning, alvorens Nederland op het tweede wedstrijdpunt alsnog de wedstrijd wist te winnen. Basketbaltrainers kunnen vertellen over een legendarische buzzer-beater, honkbaltrainers over een allesbeslissende homerun, etc…

Je kunt dit als trainer natuurlijk ook zelf ‘opwekken’. Een handbaltrainer kan er bijvoorbeeld voor kiezen om het spel te laten starten met een stand van 20-25, met nog 5 minuten op de klok. Een volleybaltrainer laat het einde van een set naspelen, startend met een stand van 12-18, een hockeytrainer laat één kwart spelen met een stand van 3-0, etc.

Wees je er overigens van bewust dat de geschetste oefenvormen alleen bepaald gedrag bij je sporter zichtbaar maakt. Het leermoment moet vervolgens komen uit de manier waarop je dat als trainer daar met je sporter op reflecteert.