Een tsunami aan knieblessures en nek-, schouder- en rugklachten. Dat is wat Edwin Goedhart, sinds 2012 bondsarts bij de KNVB, de komende jaren verwacht. Oorzaak? De coördinatie van de huidige jeugd is zienderogen achteruitgegaan. In een tweeluik delen we zijn verhaal. Vandaag deel 1. “We groeien op in een omgeving waarin je niet mag falen en niet uitgedaagd wordt.”
Kun je blijven staan als iemand je duwt? Kun je snel reageren als je een stoepje mist? En kun je jezelf opvangen als je valt? Het antwoord bij de Nederlandse jeugd is steeds vaker nee, zegt Edwin Goedhart. Hij is naast bondsarts ook het hoofd van het sportmedisch centrum van de KNVB.
Waarom hebben kinderen van nu een mindere coördinatie? Goedhart: “Kinderen worden minder geprikkeld en uitgedaagd. Ze spelen vaker alleen in een veilige omgeving. Ik ging vroeger buiten spelen. Tegenwoordig kunnen kinderen ook binnen spelen, maar dat gebeurt vooral op de telefoon of IPad.”
Daarmee stimuleren ze hun motorische ontwikkeling niet, legt Goedhart uit. “Die blijft achter. De behoefte van een mens is van oorsprong om te bewegen. Maar daarvoor moeten we mensen nu verleiden. Dat is in de praktijk lastig. Het klinkt gek, maar misschien hebben we wel te veel welvaart.”
Goedhart, die eerder ook clubarts was van AZ, Ajax en Vitesse, ziet het straatbeeld veranderen. Hij haalt een voorbeeld aan uit zijn eigen jeugd. “Als het buiten nat was en ik zat op een glijbaan, dan bedacht ik halverwege iets om toch droge voeten te halen. Je wilde niet in de kuil met modder belanden. Dan was je bezig met dubbeltaken, een belangrijk aspect in je coördinatieve ontwikkeling. Het verschil? Tegenwoordig zijn de glijbanen minder hoog en liggen er rubberen tegels.“
Hij noemt meer voorbeelden. Takken van bomen worden gesnoeid zodat kinderen er niet in kunnen klimmen, kabelbanen worden weggehaald in de speeltuin, de roltrap is niet meer weg te denken in een winkelcentrum en ouders brengen hun kinderen met de auto naar school. “De omgeving wordt zo ingericht dat we niet meer uitgedaagd worden en überhaupt minder bewegen. Maar om te leren, moet je falen.”
Opgroeien in een te veilige omgeving leidt uiteindelijk tot meer blessures, stelt Goedhart. “We zien bijvoorbeeld dat het aantal polsblessures bij jeugd significant is toegenomen. Dat is een opvallende ontwikkeling. Ik ben ervan overtuigd dat het komt omdat kinderen minder coördinatieve vaardigheden hebben om zo’n val te breken.”
Maar ook in de sport laat deze ontwikkeling haar sporen na. Goedhart: “We zijn minder goed in staat om een oplossing te bedenken in risicovolle, moeilijke situaties. Denk maar aan een bal die hard op je af komt. Kun je dan op tijd reageren? Of een sprong die je maakt, waarbij je tussendoor wordt afgeleid. Kun je dan nog op een goede manier landen?”
Goedhart legt uit dat dat de neuromusculaire aansturing cruciaal is bij de coördinatieve ontwikkeling. “Alles begint én eindigt bij het brein”, legt hij uit. “Je hebt het brein nodig bij het uitvoeren van een gecoördineerde actie. Denk bijvoorbeeld aan hoe jonge kinderen leren fietsen. Dat is eerst moeilijk, maar op een bepaald moment lukt dat. Het geeft bovenal een goed gevoel en je hebt er jarenlang plezier van. Maar dat is een kwestie van oefenen, van inslijpen. Dat soort dingen doen we veel minder.”
Dat type leerproces is belangrijk om ‘de cognitieve reserve’ te vergroten. Als die capaciteit beperkt is, werkt de aansturing vanuit het brein naar de spieren niet goed. Dat kan de kans op blessures vergroten. Goedhart pleit er daarom voor dat sporters vaak nieuwe, veelzijdige oefeningen uitvoeren. “Het Athletic Skills Model is daarvoor bijvoorbeeld heel geschikt. Uiteindelijk is het simpel: als de oefenvorm in één keer goed gaat, is hij te makkelijk.”
Goedhart ziet in de praktijk steeds meer én jongere voetballers, zowel jongens als meisjes, met letsel aan de voorste kruisband. “Dat baart me zorgen, want het is een ernstige blessure en het herstel is lang. We zien ook dat het op steeds jongere leeftijd ontstaat. Het betekent ook dat je in sport- en beweegmogelijkheden beperkt wordt.”
“Voetbal is een veelzijdige sport die veel motorische vaardigheden vraagt”, vervolgt hij. “Als je die onvoldoende bezit, raak je eerder geblesseerd. Dat is wat er nu steeds vaker gebeurt. Overigens werkt veelzijdig bewegen niet alleen als blessurepreventie, maar word je er ook een betere beweger van. En dus een betere sporter.”
Naast de toename van knieletsel, verwacht Goedhart ook een grote toename van nek, rug en schouderklachten. “We zitten veel. We lopen natuurlijk rechtop, maar eigenlijk hebben we nog het lichaam van een viervoeter. Ons werkvlak zit vooral voor ons, niet meer boven ons. We gebruiken onze nek en schouders heel anders dan waar ze oorspronkelijk voor bedoeld zijn. Dan kun je wachten op problemen.”
De ontwikkelingen die Goedhart schetst, hebben vanzelfsprekend invloed op de manier waarop trainers en coaches hun pupillen kunnen belasten. “Om goed te kunnen sporten moet je goed kunnen bewegen. Maar als dat beweegniveau beperkt is, zou je eigenlijk eerst daaraan moeten werken. Maar dat is natuurlijk niet waarvoor kinderen en volwassenen op een sport gaan. De sport kan niet alles compenseren, maar trainers en coaches kunnen en moeten er wel rekening mee houden.”
Op welke manier? Dat legt hij binnenkort uit in een vervolgartikel op nlcoach.nl Daarin deelt Goedhart een aantal adviezen voor trainers en coaches om hun pupillen beter te begeleiden en het risico op blessures te verminderen.
Edwin Goedhart geeft op vrijdag 5 april een masterclass voor de community Masters of Movement, een initiatief van het Athletic Skills Model. Hoofdvraag is: Welke trainingen, gymlessen en revalidaties voorkomen knieblessures bij meisjes in de pubertijd?