Serie: De pedagogische opdracht van een jeugdtrainer (2)

Deel 2: Competentie

De mate waarin je als trainer-coach in staat bent om de basisbehoeften van je sporters te vervullen, heeft invloed op het gedrag dat jouw sporters vertonen. Als je dat als trainer goed doet, is de kans op gewenst (positief) gedrag een stuk groter. Het tegenovergestelde geldt ook. Wanneer je dat als trainer niet voor elkaar krijgt vergroot dat de kans op ongewenst (negatief) gedrag. In deze vierdelige serie van sportpedagoog Bart Schmeits staat het gedachtengoed van de zelfdeterminatietheorie centraal. Deze theorie gaat ervanuit dat ieder mens van nature drie psychologische basisbehoeften heeft: competentie, relatie en autonomie. In deze reeks korte artikelen voorziet Bart Schmeits al die welwillende en goedbedoelende vrijwilligers van achtergrondinformatie en concrete tips, opdat iedereen zijn of haar rol zo goed mogelijk kan vervullen. Ook in de ogen van de sporters!

Competentie

De eerste van de drie psychologische basisbehoeften die we uitgebreid bespreken is ‘competentie’. Een sporter die zich competent voelt zegt in zekere zin: ik kan het! Het gaat hierbij nog niet eens zozeer over het daadwerkelijk kunnen, maar over de vraag of de sporter het zelf zo ervaart. Daarmee ligt de definitie heel dicht bij de definitie van zelfvertrouwen, dat zich laat omschrijven als ‘denken dat je iets kan’. Echter, er is iets dat ‘beter’ is dan denken dat je iets kan. Dat is zeker weten dat je iets kan. Dat zeker weten moet gebaseerd zijn op een concrete, eigen ervaring. Met andere woorden, een succeservaring. In dat geval kan de sporter zeggen: Ik weet dat ik het kan, omdat ik ervaren heb dat ik het kan! Als je als trainer je sporters dus tegemoet wilt komen op hun basisbehoefte ‘competentie’, dan moet je ervoor zorgen dat ze concrete succeservaringen opdoen.

Succeservaring faciliteren

Hieronder volgen zes concrete tips om als trainer-coach de kans op succeservaring bij je sporters te vergroten.

1. Kies oefenvormen die passen bij het niveau van je sporters. Als je ervoor zorgt dat het resultaat ‘meetbaar’ is, dan kun je op eenvoudige wijze tellen hoe vaak het een sporter lukt om een oefening succesvol uit te voeren. Zorg ervoor dat de balans tussen lukken en mislukken ongeveer uitkomt op zes of zeven uit 10 pogingen. Haalt een sporter meer dan is dat het moment om de oefening moeilijker te maken, anders wordt het saai. Haalt een sporter (veel) minder, dan is dat een signaal om de oefening te versimpelen voordat het frustrerend wordt.

2. Accepteer de sporter zoals hij of zij is. Het is daartoe belangrijk een sporter niet (teveel) te vergelijken met ‘modelsporters’. Iedere sporter heeft het recht om binnen zijn of haar eigen mogelijkheden beoordeeld te worden.

3. Geef het goede voorbeeld! Een sporter leert veel van inspirerende voorbeelden, straal als trainer-coach passie uit en geef het goede voorbeeld. Durf eigen fouten toe te geven en vraag regelmatig feedback op je eigen functioneren. Dit is, in uitgebreidere vorm, al besproken in deel #1 van deze reeks.

4. Stel veel open vragen. Door veel open vragen te stellen kom je er niet alleen achter wat je sporter van je verwacht, maar geef je hem/haar ook de kans zelf dingen te ontdekken.

5. Laat weten wat ze goed doen. Benader je sporters positief, maar overdrijf niet. Gedrag dat vanzelfsprekend is (of zou moeten zijn) hoef je niet te complimenteren.

6. Wees duidelijk. Door duidelijke regels en grenzen te stellen bied je je sporters structuur. Tevens geeft het de mogelijkheid om (hoge) verwachtingen uit te spreken, daardoor laat je merken vertrouwen in hem/haar te hebben.

Het niet-competent voelen

Nu je weet hoe je als trainer-coach heel concreet kan bijdragen aan de succeservaring van jouw sporters, is het goed om ook even naar de andere kant van dezelfde medaille te kijken. Als we niet goed opletten kunnen we als trainer-coach namelijk ook heel makkelijk (en onbedoeld) het niet-competent voelen van sporters stimuleren. De zienswijze van Frank Schaper, opgeschreven in zijn boek 100% zelfvertrouwen (2012) is daar behulpzaam bij. In dat boek stelt hij dat iedereen geboren wordt met 100% zelfvertrouwen. Als je op enig moment niet over 100% zelfvertrouwen beschikt, dan is er dus een bepaald percentage verdwenen. Daarvoor benoemt hij drie oorzaken: gestolen, verloren en/of weggegeven. Hieronder bespreken we deze drie oorzaken, vanuit het perspectief van de trainer-coach.

Gestolen. Zonder dat we het weten zijn wij trainer-coaches heel goed in sporters beroven van hun zelfvertrouwen. Dat kan verbaal door bijvoorbeeld “hè, weer niet” te zeggen tegen iemand die voor de derde keer op een rij een bepaalde vaardigheid niet onder de knie krijgt. Ook met een grapje als “mijn neefje van 6 jaar oud kan dat zelfs” kan zelfvertrouwen gestolen worden. Daarnaast kan ook non-verbale communicatie hierin een rol spelen: zuchten, steunen, met je hoofd schudden, met je ogen rollen, … Door je bewust te worden van (en goed op te letten op) je verbale en non-verbale communicatie kun je als trainer-coach voorkomen dat je zelfvertrouwen steelt.

Verloren. Een sporter kan zelfvertrouwen verliezen, zoals je ook je sleutels kan kwijtraken. Denk bijvoorbeeld aan een sporter zoals Daley Blind of Christian Eriksen, beide voetballers kregen tijdens een wedstrijd een hartstilstand. Het is heel goed mogelijk dat zij in de beginfase van hun herstel het moeilijk vonden (misschien zelfs wel niet durfden) om intensief te trainen, niet wetende of ze op hun hart konden vertrouwen. Hetzelfde kan natuurlijk gelden voor het herstellen van andere zware blessures. Ook kun je denken aan de verstoorde coördinatie van een puber met een groeispurt. Een bepaalde vaardigheid die eerst altijd lukte, lukt ineens niet meer omdat de aansturing van het lijf figuurlijk in de knoop zit. In beide gevallen kun je als trainer-coach niet veel doen, behalve geduld hebben. Als je dat geduld ook uitspreekt richting je sporter, dan heb je als trainer-coach het belangrijkste gedaan dat je kunt doen.

Weggeven. Iedere trainer-coach kent het wel, sporters die tegen zichzelf praten. Heb je weleens goed geluisterd naar wat ze precies tegen zichzelf zeggen? Het kan goed zijn dat een sporter zichzelf op zo’n moment vertelt dat hij of zij het toch niet kan. Je kunt het zien als een duiveltje dat op de schouder zit en (hoorbaar) negatieve boodschappen in het oor fluistert. Het kan zijn dat jij als trainer-coach dit duiveltje gevoed hebt (zie de alinea over ‘gestolen zelfvertrouwen’), maar het kan ook een andere oorzaak hebben. In beide gevallen is het belangrijk om eerst in te schatten hoeveel last je sporter ervan heeft. Als die last groot is, dan kan het helpen door eens met je sporter over te praten. Gewoon ter bewustwording. Als dat niet voldoende helpt, dan zou een sportpsycholoog wellicht uitkomst kunnen bieden.

Volgende week volgt het derde deel van deze serie. Dan wordt er dieper ingegaan op het onderdeel relatie.

Bart Schmeits is opgeleid tot docent bewegingsonderwijs en bewegingswetenschapper, met sportpsychologie als specialisatie. Zijn werkzaamheden als sportpedagoog richten zich op de thema’s leren, bewegen en leren bewegen, gespecialiseerd in het werken met kinderen en pubers. Dat doet hij enerzijds als trainer (zaal- en beachvolleybal) en trainersbegeleider (volleybal en voetbal), anderzijds door zijn kennis te delen als expert-opleider in allerlei workshops (o.a. voor NOC*NSF). Naast deze werkzaamheden verdiept hij zich graag in groepsdynamiek en de werking van spierketens.

Workshop speciaal voor jeugdtrainers

Hoe zorg je als jeugdtrainer voor plezier, vergroot je het zelfvertrouwen én stimuleer je de motivatie van je sporters? Maandag 19 juni as. leidt Bart Schmeits een workshop over deze onderwerpen. Meer informatie vind je via onderstaande button.