Technische vaardigheden trainen: streven naar de 'ideale uitvoering'?

Kijk eens naar beelden van vijf verschillende wereldtoppers in je eigen sport. Als je ze vergelijkt op een willekeurig gekozen technisch onderdeel is de kans groot dat je evenveel verschillen als overeenkomsten zal ontdekken in de manier waarop zij de beweging uitvoeren. Waarom besteden we als trainers dan zoveel tijd en energie aan het trainen op één ‘ideale’ technische uitvoering?

In dit artikel zal ik op basis van twee (van de vele) argumenten uiteenzetten waarom het zinvoller is om het idee van één ideale technische uitvoering los te laten. Ik hoor je nu denken: maar hoe moeten we dan technische vaardigheden trainbaar maken? Uiteraard zal ik ook die vraag van een antwoord proberen te voorzien.

Variatie

Een (gedachte) experiment. Neem een prop papier en gooi deze, zittend op een stoel, in een prullenbak. Ervan uitgaande dat je perfect stil zit heb je tenminste bewogen in je schouder, je elleboog (dit zijn eigenlijk drie gewrichten in één) en je pols. Het volledig controleren van alle vrijheidsgraden, die de combinatie van deze gewrichten biedt, is onmogelijk. En dan hebben we zelfs nog alle vingergewrichtjes (meer dan 10) en de rest van het lijf buiten beschouwing gelaten. Trainers die streven naar één ideale technische uitvoering gaan ervan uit dat het mogelijk is om al die gewrichten iedere keer op precies dezelfde manier aan te sturen en te laten bewegen. Iets waarvan we al sinds het onderzoek van Bernstein (1967)1 weten dat het onmogelijk is; we leerden daar immers van dat twee bewegingen (met hetzelfde doel) nooit exact gelijk uitgevoerd kunnen worden. Als we dit naar onze sportpraktijk vertalen, dan kunnen we daar het volgende van leren: Ergens heel goed in worden bestaat dus niet uit het altijd maar herhalen van een eerder gemaakte succesvolle beweging, maar juist uit het optimaal gebruiken van alle kleine variaties die van nature al opgesloten zitten in de manier waarop sporters bewegen. Richt je als trainer dus niet teveel op de spreekwoordelijke roze en blauwe olifanten, zoals collega-trainer Rogier van Meggelen dat zo mooi verwoord heeft in zijn column2. Richt je in plaats daarvan op de grammatica3 van het bewegen:

  • Is iemand goed in balans?
  • Hoe gaat iemand om met de combinatie van tijd en ruimte (wanneer ben je waar wel of niet)?
  • Weet iemand op de juiste momenten te ontspannen?

Als je op de link klikt vind je een volleybalspecifieke uitwerking van de algemene principes. Aangezien de principes universeel zijn, zijn ze dus naar iedere andere sport te vertalen.

Observaties

Een bekend spreekwoord is: Als je een hamer bent, zie je overal spijkers. Wanneer je als trainer uitgaat van één ideale technische uitvoering, dan zie je vervolgens alleen maar ‘fouten’, die je moet corrigeren. Wat je daardoor niet ziet is dat iedere sporter een eigen kenmerkende manier van bewegen heeft. Iets simpels als de T-test, die veel gebruikt wordt om de wendbaarheid en snelheid van sporters te meten, geeft voor een aantal sporters uit je trainingsgroep waarschijnlijk al heel makkelijk inzicht in die kenmerkende manier van bewegen. Volgens de officiële instructie moet er in het horizontale streepje van de T zijwaarts verplaatst worden met een aansluitpas. Echter, in iedere trainingsgroep zitten sporters die van nature de neiging hebben om tijdens een zijwaartse verplaatsing een kruispas te maken, of zelfs een ‘neiging’ tot voorwaarts hebben. Op die manier beweegt het lijf blijkbaar het prettigst / makkelijkst / meest ontspannen.

Als je het filmpje goed bekijkt kun je dit op twee momenten ook terugzien. Op 27 seconden zie je de linkervoet opendraaien, evenals de heup en schouder. Deze sporter neigt daardoor naar voorwaarts en is zeker niet meer volledig zijwaarts. Op 42 seconden zie je dat nogmaals, deze keer in combinatie met een kruispas. Stel nu dat je bij één of meer van je eigen sporters ook zo’n observatie doet, corrigeer het dan niet meteen. Maak er een notitie van voor jezelf en ga deze sporter in de navolgende weken eens extra observeren tijdens de trainingen, met name tijdens spel- en wedstrijdvormen. In dergelijke oefenvormen kiest een sporter altijd onbewust voor een manier van bewegen die het beste ‘past’. Er is dan een grote kans dat je die neiging tot voorwaarts en / of kruispas vaker gaat zien in ‘zijwaartse’ situaties.

Verwijzingen:

  1. Bernstein N.A. (1967). The coordination and regulation of movements. Pergamon press: London.
  2. Rogier van Meggelen (2018). De blauwe olifant. Facebook
  3. Wouter Herzog & Roy Wassen. www.scope-volleybal.nl


Bart Schmeits (info@besignificant.nl, 06-12593178)