Serie: De pedagogische opdracht van een jeugdtrainer (1)

Deel 1: de rol van opvoeder

Iedere trainer-coach die werkt met sporters in de leeftijd van het basis- of voortgezet onderwijs krijgt van zijn sporters een rol als opvoeder toebedeeld. Dat doen de sporters niet bewust, en voor de trainer is die rol ook niet te weigeren. Specifiek over dat onderwerp heeft sportpedagoog Bart Schmeits een serie korte artikelen geschreven, waarin hij al die welwillende en goedbedoelende vrijwilligers voorziet van achtergrondinformatie en concrete tips, opdat iedereen zijn of haar rol zo goed mogelijk kan vervullen. Ook in de ogen van de sporters!

Self Determination Theory

Centraal in deze serie staat het in 2002 gepubliceerde gedachtegoed van Deci en Ryan, de Self Determination Theory (SDT). In het Nederlands bekend als de zelfdeterminatietheorie. Deze theorie gaat ervanuit dat ieder mens van nature drie psychologische basisbehoeften heeft: competentie, relatie en autonomie. De mate waarin je als trainer-coach in staat bent om deze basisbehoeften van je sporters te vervullen, heeft invloed op het gedrag dat jouw sporters vertonen. Als je dat als trainer goed doet, is de kans op gewenst (positief) gedrag een stuk groter. Het tegenovergestelde geldt ook. Wanneer je dat als trainer niet voor elkaar krijgt vergroot dat de kans op ongewenst (negatief) gedrag.

In deel 2-3-4 van deze reeks zullen de drie psychologische basisbehoeften afzonderlijk besproken worden. Dat is nodig om goed te kunnen definiëren waar ze precies voor staan en hoe je daar als trainer op een praktische manier mee om kunt gaan. In de praktijk lopen ze echter continu door elkaar heen, waarbij je het kan vergelijken met de schuifjes op het mengpaneel van een dj. Door je continu af te vragen wat jouw groep sporters nodig heeft (en daarop af te stemmen) zal de verhouding waarin je ze bewust inzet steeds wijzigen, als een dj die continu de schuifjes aan het verzetten is om het optimale geluid te krijgen. Om dat allemaal in de juiste context te kunnen zetten zullen we in dit eerste deel dieper ingaan op die pedagogische taak. Dat doen we vanuit twee invalshoeken: 1) de trainer als rolmodel; en 2) de rolopvatting van de trainer.

De trainer als rolmodel

De eerste invalshoek die we nemen is dat je als opvoeder ook altijd een rolmodel bent. Het gedrag dat jij vertoont als je met een trainingsgroep werkt zal dan ook (deels) worden overgenomen door je sporters. Ben jij als trainer te laat en kom je dan met een ‘smoesje’ waarom het niet erg is dat jij te laat bent, dan mag het je niet verbazen dat je sporters dat gaandeweg het sportseizoen van je kopiëren en ook met smoesjes komen waarom het niet erg is dat zij te laat zijn. Evenzo geldt dat voor het dragen van sieraden, het omgaan met materialen, het geven en ontvangen van feedback, en dergelijke. Het aloude adagium goed voorbeeld, doet goed volgen gaat dus ook hier op. Evenzo geldt dat voor het omgekeerde, fout voorbeeld doet fout volgen. Gegeven dat dat zo is kun je dus als trainer-coach allerlei alledaagse vaardigheden overbrengen op je sporters, die ook in de sportcontext heel belangrijk zijn.

Praktijkopdracht

Laat je eens observeren door een collega-trainer, of iemand van de technische commissie. Vraag de observator om te letten op de (non-)verbale signalen die jij aan jouw sporters geeft.

Heb jij je voorbereiding op orde? Hoe geef jij feedback aan je sporters? Hoe ga jij om met ongewenst gedrag? Maak jij ‘winnen’ belangrijk? ….? Bespreek de observaties na afloop van de training en vraag je dan steeds af of jij met jouw gedrag het gewenste gedrag stimuleert.

De rolopvatting van de trainer

De tweede invalshoek is op basis van de rolopvatting. Jij hebt als trainer-coach een idee over hoe jij de rol wilt invullen. Evenzo hebben jouw sporters ook een verwachting van de manier waarop jij dat doet. Concreet voorbeeld: een vader die zelf altijd op een goed niveau gehockeyd heeft gaat het team van zijn dochtertje trainen. Hij wil daarbij graag de ‘expert’ zijn die de kinderen leert hoe je een bal moet aannemen, doorspeelt naar een teamgenoot of op het doel pusht. Het team wil echter vooral veel wedstrijdjes spelen, dat vinden ze het allerleukste. Impliciet vraagt het team dus eigenlijk een ‘spelbegeleider’, geen ‘expert’. Beiden, de vader en het team, moeten een zekere flexibiliteit hebben om dat op een prettige manier werkbaar te maken. Lukt dat niet, dan ontstaat er vroeg of laat gedoe. Het vraagt dus van de vader een mate van inlevingsvermogen, zodat hij de sporters tegemoet kan komen in hun behoefte om wedstrijdjes te spelen. Tegelijkertijd vraagt het van de sporters om de vervulling van hun behoefte (voornamelijk wedstrijdjes spelen) soms uit te stellen om eerst geconcentreerd aan hun technische vaardigheden te werken.

Vraag voor de trainer-coach

1. Wat vind jij het allerleukste aan het zijn van trainer-coach?
2. Vraag je sporters wat (volgens hun) jouw belangrijkste taak is?
3. Komen die twee antwoorden enigszins overeen, is er een compromis te vinden of blijkt dit geen goede match te zijn?

Volgende week volgt het tweede deel van deze vierdelige serie. Dan wordt er dieper ingegaan op het onderdeel competentie.

Bart Schmeits is opgeleid tot docent bewegingsonderwijs en bewegingswetenschapper, met sportpsychologie als specialisatie. Zijn werkzaamheden als sportpedagoog richten zich op de thema’s leren, bewegen en leren bewegen, gespecialiseerd in het werken met kinderen en pubers. Dat doet hij enerzijds als trainer (zaal- en beachvolleybal) en trainersbegeleider (volleybal en voetbal), anderzijds door zijn kennis te delen als expert-opleider in allerlei workshops (o.a. voor NOC*NSF). Naast deze werkzaamheden verdiept hij zich graag in groepsdynamiek en de werking van spierketens.

Workshop speciaal voor jeugdtrainers

Hoe zorg je als jeugdtrainer voor plezier, vergroot je het zelfvertrouwen én stimuleer je de motivatie van je sporters? Maandag 19 juni as. leidt Bart Schmeits een workshop over deze onderwerpen. Meer informatie vind je via onderstaande button.